Algemeen
De gewone oester heeft en schijfvormig tot ovaal model. Aan een zijde heeft hij
een afgeplatte en aan de andere
zijde een iets beetje bolle klep. Met de platte kant zit hij meestal vastgehecht aan hard
substraat. Het oppervlak van de schelp is ruw en ringvormig bedekt met schubben, de binnenkant is glad. Tussen mei en augustus planten de oesters zich voort door uitzetting van larven die de eerste tijd tussen het plankton
leven. In de zestiger
jaren was, na een strenge winter en een ziekte, deze oester nagenoeg uit gestorven.
Omdat hij veel voor de consumptie werd gebruikt, was hij een belangrijke bron
van inkomsten. Toen werd besloten de Japanse oester te importeren om deze
tijdelijk te kweken. Inmiddels heeft de Japanse oester de gewone oester bijna
helemaal verdrongen.
Afmetingen
Rond de 150 mm.
Kleur
Buitenkant grijsbruin tot blauwbruin. De binnenkant is wit tot grijswit.
Habitat
Vanaf het ondiepe tot zo'n 50 meter diepte.
Verspreiding
Noord Oostenlijke Atlantische oceaan van Noorwegen tot de Middellandse zee en Zwarte zee.